Alle berichten van Max

Harnoncourt en Nederland, een In Memoriam

Toen Nicolaus Harnoncourt op 6 maart van dit jaar overleed, had hij al jaren de status van internationaal topdirigent. Maar het mag best gezegd worden, dat Nederland destijds vooropliep bij de internationale doorbraak van Harnoncourt. In de jaren-zeventig veroverde hij de Nederlandse podia en het duurde nog een tijd voordat zijn eigen stad, Wenen, hem als autoriteit ging erkennen en ook andere landen hem uitnodigden.

De kennismaking met Nederland was in gang gezet door de Groningse Bachvereniging o.l.v. Johan van der Meer (de vader van barokcellist Rigte van der Meer). Hij huurde in 1970 het voltallige Concentus Musicus om Bachs Magnificat te begeleiden. Als piepjong solist was ik mij bewust van de sensatie onder de (toen kersverse) groep Nederlandse barok-fanatici, die en masse naar Groningen afreisden.
De meer traditioneel georiënteerde Nederlandse muziekwereld trok de wenkbrauwen op, maar – het moet gezegd worden – de directies van de grote orkesten sloten hun ogen (en oren) niet voor de nieuwe stroming. Drie jaar na ‘Groningen’, in 1973, dirigeerde Harnoncourt bij het Residentie Orkest de Matthäus-Passion. In 1975 ging het Concertgebouw Orkest nog een stap verder, door Harnoncourt te vragen de jaarlijkse passie-traditie op Palmzondag af te stoffen. Het orkest had er bewust voor gekozen, in de loop van jaren met Harnoncourt te leren hoe je ook op ‘moderne’ instrumenten stijlbewust kon spelen. Er ontstond een blijvende samenwerking, waarin na Bach ook Mozart, Beethoven en nog latere componisten aan de beurt kwamen. Het muzikale huwelijk culmineerde toen Harnoncourt in 2000 tot honorair gastdirigent van het K.C.O. werd benoemd.

Inmiddels was Harnoncourt te gast geweest bij het Holland Festival (in 1973, met zijn Concentus Musicus) en bij de Nederlandse Opera, waar hij de drie Da Ponte-opera’s van Mozart dirigeerde. Bij die gelegenheid maakte Harnoncourt kennis met de jonge Nederlandse sopraan Charlotte Margiono, die hij vervolgens internationaal presenteerde.
Uit 1980 herinner ik mij een intieme plechtigheid in het Paleis-op-de-Dam, toen aan Gustav Leonhardt en Nicolaus Harnoncourt samen de Erasmusprijs werd uitgereikt. Zij hielden beiden een toespraak, waarbij Harnoncourt zich een onderhoudend causeur toonde, die niet onderdeed voor de briljante spreker Leonhardt.

Voor het ontstaan van het muzikale verbond tussen Leonhardt en Harnoncourt moeten we teruggaan naar de jaren-vijftig. Leonhardt verbleef enige tijd in Wenen en maakte er kennis met Harnoncourt, die toen nog zijn brood verdiende als cellist in de Wiener Symphoniker, maar intussen bezig was met de oprichting van Concentus Musicus, gespecialiseerd in barokmuziek.
Na enige tijd ontdekten ook de beide echtgenotes hun overeenkomst: zowel Alice Harnoncourt als Marie Leonhardt speelden de barokviool en werden eerste violist in respectievelijk Concentus Musicus en het Leonhardt Consort.
Er was kruisbestuiving tussen de beide ensembles en als vanzelf vormde zich een Oostenrijks-Nederlandse muziekfamilie, met in de oudere garde leden als o.a. Frans Brüggen, Anner Bijlsma, Ku Ebbinge, Jaap Schröder, Jaap ter Linden, Rigte van der Meer, en ondergetekende, maar ook de Vlaming René Jacobs en diverse van zijn landgenoten.

Cruciaal voor het samenbrengen van deze verwante zielen was Wolff Erichson, producer van de Telefunken-serie “Das Alte Werk”. Hij deelde niet alleen de Weens-Amsterdamse passie voor Oude Muziek, maar stimuleerde en coördineerde deze grensoverschrijdende activiteiten. Het meest tastbare gevolg daarvan was een eindeloze reeks plaatopnamen door Erichson en zijn team, met werken van o.a. Schütz, Monteverdi, Purcell, Telemann en Handel. Ook de grote oratoria van Bach werden in een vroeg stadium ter hand genomen. Ik herinner mij dat in de eerste opname van de Johannes Passion Leonhardt en Harnoncourt broederlijk samen speelden: Leonhardt aan het orgel en Harnoncourt op de cello.
De culminatie van die vloed aan opnames was natuurlijk de immense serie van alle tweehonderd cantates van Bach. Voor dat project trok men twintig jaren uit. De taken werden verdeeld tussen Concentus Musicus en het Leonhardt Consort en de opname-locaties waren afwisselend Wenen en Haarlem. Er werden diverse jongenskoren ingezet, afkomstig uit Oostenrijk en Duitsland, aangevuld met volwassen barokzangers uit België en Engeland. De producer en dirigenten kozen de zangsolisten uit een kleine selectie van geschikte stemmen. De spil daarvan was de Weense tenor Kurt Equiluz. Evenals zijn stadgenoot Harnoncourt was Equiluz betrekkelijk eenvoudig begonnen, n.l. als ‘tweede garnituur’ solist bij de Weense Staats-opera. Maar Harnoncourt zag in hem een Bachzanger par excellence. En dat wérd hij, wereldwijd.
Iedere sopraan aria werd voor elke opname-sessie ingestudeerd door meerdere jongens uit het betreffende knapenkoor. De dirigent koos dan op het laatste moment de beste uit om voor de solistenmicrofoon te verschijnen. Eén keer werd de Nederlandse sopraan Marianne Kweksilber ingeschakeld voor de hels moeilijke coloratuur-cantate BWV 51, die Leonhardt niet aan een jongetje toevertrouwde.

Hoewel Bach de rode draad is gebleven in het leven van Nicolaus Harnoncourt, ontwikkelde hij zich geleidelijk tot een all round dirigent, die – in het zadel geholpen door het Concertgebouw Orkest – voor vele grote orkesten kwam te staan en in opera huizen werd uitgenodigd. Harnoncourt schreef boeken, gaf les aan het Mozarteum in Saltzburg en maakte – behalve het Bachcantate-project – talloze uiteenlopende opnamen, zowel met zijn eigen Concentus Musicus als met symfonie orkesten. Het optreden als cellist en gambist heeft hij geleidelijk opgegeven en zijn gezondheid verzwakte meer en meer.

Zonder overdrijving mag men stellen dat de wereldwijde oude muziek-vernieuwing in de twintigste eeuw werd gedomineerd door het tweetal Leonhardt en Harnoncourt. Tussen de twee waren echter verschillen in karakter en opvatting, zodat het samen musiceren van de begin-jaren zich niet heeft gecontinueerd. Het is de verdienste van Wolff Erichson, dat hij, met het project van de tweehonderd Bachcantates, de beide grootheden naar het zelfde einddoel heeft begeleid, als het ware in twee treinen die parallel reizen naar het zelfde eindstation. Het samen ontvangen van de Erasmusprijs in 1980 heeft zijn zin en waarde steeds behouden.

De auteur heeft dankbaar gebruik gemaakt van enkele gegevens uit het artikel van Peter v.d. Lint in Trouw van 7/3/2016.

Specialisatie oude muziek en romantische liedkunst

Al in een vroeg stadium van zijn carrière is Max van Egmond benaderd door de platen-producer Wolff Erichson, toen verbonden aan Telefunken in Hamburg, die een begin wilde maken met de gigantische onderneming Das Alte Werk. Hij was één van de eersten die consequent muziek wilde vastleggen op zo veel mogelijk authentieke wijze. Daarvoor deed hij een beroep op Gustav Leonhardt uit Amsterdam en Nicolaus Harnoncourt in Wenen. Aan Max van Egmond werd gevraagd tot het team van vocale solisten toe te treden. Hij vond hierin de aanleiding zich levenslang te verdiepen in de stilistische aspecten van muziek beoefening, niet alleen voor werken uit de 17-de en 18-de eeuw, maar ook uit de hoog-romantiek, met name de Duitse en Franse liedkunst.

Het bovengenoemde project van Wolff Erichson werd uiteindelijk diens levenswerk, waarvan het meest substantiële resultaat bestond uit de registratie van alle tweehonderd kerkcantates van J.S. Bach, beurtelings gedirigeerd door Leonhardt en Harnoncourt. In vele van deze opnamen is Max van Egmond als bas-solist te horen.

In latere jaren heeft Van Egmond ook de gelegenheid gehad op lp en cd enkele hoogtepunten vast te leggen uit het romantische lied-repertoire, o.a. met de pianisten Irwin Gage, Jos van Immerseel,  Penelope Crawford, Stanley Hoogland en Kenneth Slowick. Onder deze opnamen zijn cycli van Schubert, Schumann en Fauré, alsmede werken van Beethoven en C.M. von Weber. Meer hierover in de discografie.

Spreker en voice-overs

Egmond-Max-van-13[1957]
foto: J.J. Kok, Hilversum
Reeds voor zijn debuut als zang-solist heeft Max van Egmond vier jaren (1956-1960) gewerkt als radio-nieuwslezer bij de Nederlandse omroep in Hilversum. Vervolgens, als deel van zijn zangcarrière, heeft hij declamatie-rollen vervuld, bijvoorbeeld in de oratoria van Honneger. Na zijn afscheid als zangsolist trad Van Egmond op als verteller in o.m. kerst-uitvoeringen van het Hemony Ensemble. Van het laatste zijn ook cd-opnamen verschenen.

Barokensemble Eik en Linde heeft Van Egmond geëngageerd voor de verbindende (Duitse) gedichten in een programma ter herdenking van de Eerste Wereldoorlog (najaar 2014).

Voor het geven van lezingen is Van Egmond gevraagd in o.m. Brussel, San Francisco, Montréal en Amsterdam.

Na incidentele presentaties van muziekprogramma’s voor de Nederlandse radio (o.m. Een goede morgen met …) is door enkele kenners het idee geopperd dat Van Egmond zich zou toeleggen op het spreken van voice-overs en commentaren.

>> beluister geluidsfragmenten >>

Lessen, masterclasses

Zoals de meeste internationaal optredende solisten werd ook Max van Egmond uitgenodigd, een deel van zijn tijd aan pedagogische taken te wijden. Zo is hij in zijn woonplaats Amsterdam als hoofddocent zang verbonden geweest aan het Muzieklyceum, het Sweelinck Conservatorium en de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, waar hij ook enkele jaren Hoofd van de Afdeling Oude Muziek was.

Naast deze vaste betrekkingen heeft Van Egmond incidenteel, meestal in de zomermaanden, deelgenomen aan masterclasses voor de interpretatie van barok-muziek of het romantische liederen-repertoire. Zulke workshops worden meestal jaarlijks gehouden en duren één, twee of drie weken.

Zo heeft Van Egmond 32 jaar achtereen gedoceerd aan het Baroque Performance Institute in Oberlin (Ohio, USA). Hetzelfde deed hij 21 jaar aan de International Early Music Course in Mateus (Portugal). Sinds 2009 is Van Egmond verbonden aan de jaarlijkse Summer Academy van de American Bach Soloists in San Francisco.

Ook in Mexico, Italië, Japan, Nederland en andere landen wordt Van Egmond incidenteel voor master classes gevraagd.

Een keer heeft hij zijn gedachten over de zang-techniek op schrift gesteld. Die zijn te vinden als het laatste hoofdstuk in de biografie, geschreven door Dr. Juul Muller, getiteld Max van Egmond Toonaangevend kunstenaar (uitgeverij Thieme, Zutphen, 1982). Recentelijk is van dit boek een geactualiseerde versie in het Engels verschenen, die alleen bestaat als e-book. Dat boek is te vinden op www.juulenfransmuller.nl (klik op de homepage door naar Max van Egmond).

Ervaring, jurylid, examinator

Sinds zijn debuut in 1959 bouwde Max van Egmond aan een internationale carrière als bariton-solist in oratoria, liederen-recitals, kamer-opera’s en talloze lp- en cd-opnamen. Hij werd gevraagd op alle continenten, ontving diverse prijzen op zangconcoursen en medailles voor opnamen. De Nederlandse Koningin benoemde hem tot Ridder van Oranje-Nassau en de McGill University in Montréal gaf hem een ere-doctoraat in de muziek. De aldus verkregen ervaring en reputatie brengt o.m. met zich mee dat Van Egmond nu veel wordt gevraagd als jury-lid bij concoursen en in examen-commissies. Het laatste vindt regelmatig plaats bij het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, het (Sweelinck) Conservatorium van Amsterdam en het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen. De internationale concoursen, die Van Egmond in de jury hebben opgenomen zijn o.m. het Internationaal Vocalisten Concours in ’s-Hertogenbosch en het Johann Sebastian Bach-Wettbewerb in Leipzig, waar hij in 2012 tevens voorzitter van de vocale jury was.